Historie
Haarle is ontstaan als kleine agrarische buurtschap op de westflanken van de Haarlerberg en Sprengenberg. Al duizenden jaren geleden werd het gebied bewoond. Diverse grafheuvels zijn hiervan het bewijs. Bovenop de Sprengenberg bevinden zich daarnaast zogenoemde raatakkers of celtic fields, akkercomplexen daterend uit de late bronstijd.
Vastere bewoning kreeg Haarle waarschijnlijk vanaf omstreeks 800. Zeshonderd jaar later bestaat de buurschap uit ongeveer dertien boerderijen, gelegen aan de noord- en zuidzijde van de Haarlerenk. Deze boerderijen werden verpacht aan boeren, die elk jaar een deel van hun oogst als opbrengst aan de eigenaren van hun boerderijen moesten afstaan. Het overgrote deel van de boerderijen was eigendom van kloosters en kapittels, de adel en gegoede burgerij uit steden als Zwolle en Deventer. De gezamenlijke eigenaren van deze grote boerderijen vormden gezamenlijk een marke, waarschijnlijk ontstaan in de twaalfde of dertiende eeuw. Deze organisatievorm beschermde de gezamenlijke onontgonnen gronden die rondom de buurschap lagen; louter de dertien, later zeventien, gerechtigde boeren mochten hier gebruik van maken.
De markeorganisatie verliest haar bestaansrecht langzamerhand in de negentiende eeuw. Steeds meer gronden worden, onder toenemende bevolkingsdruk, langzamerhand ontgonnen. Kleine boerderijen ontstaan aan de randen van de buurtschap. De marke werd verdeeld in 1855; alle eigenaren van boerderijen kregen grote stukken heide- en broekgrond in eigendom.
Het huidige dorp, gelegen tussen de twee clusters van oude boerderijen, ontstond langzamerhand vanaf 1791. In dat jaar bouwde de katholieke bevolking van Haarle, een klein kerkje. Daaromheen ontstond langzamerhand een grotere groep bebouwing. Sindsdien nam ook de specialisatie binnen de bevolking toe. Zo waren er een wever, schoenmaker en bakker in en rond de dorpskern gevestigd. Begin negentiende eeuw werd op de Haarlerenk door Gerrit Loenink, toentertijd de grootste boer van het dorp, een korenmolen gebouwd.
Vanaf het eind van de negentiende eeuw nam de behoefte aan grote hoeveelheden landbouwgrond per boerderij af. Boeren konden middels beter bemesting, onder andere door kunstmest, dezelfde opbrengst op minder hectares grond realiseren. De woeste gronden rondom de buurtschap werden stukje bij beetje ontgonnen. Tientallen nieuwe boerderijen werden begin twintigste eeuw gebouwd in onontgonnen gebieden als de Raams, het Witte Broek, de Eekte en de Zuidbroekte.
De uitgestrekte heidegronden aan de oost- en zuidzijde van de Haarlerenk werden door de Haarlese boeren verkocht aan de Almelose industrieel A.A.W. van Wulfften Palthe. Hij breidde allengs zijn grondbezit uit tot ca. 950 hectare. Heidegronden werden langzamerhand bebost; het hout werd onder andere verkocht aan de Limburgse mijnbouw. Bovenop de Sprengenberg bouwde Van Wulfften Palthe een imposante villa.
Na de Tweede Wereldoorlog breidde Haarle zich langzamerhand uit. Met de bouw van burgerwoningen aan de Kerkweg en later aan de Wolterinksweg begon Haarle uit te groeien tot een echt dorp.